Taalonderwijs

Uitleg, instructie en voorbeelden voor individueel taalonderwijs.

Deze tekst is een verkorte en aangepaste versie van ‘Thuis (in) taal’, een methode voor thuisonderwijs. (Kathy van den Berg, 2019) Er wordt steeds gesproken over het kind als ‘hij’, dat is puur voor het leesgemak, natuurlijk wordt er ‘hij/zij’ bedoelt.

Inleiding

Taal heeft twee uitingsvormen: gesproken en geschreven. De gesproken taal leert men door er veel naar te luisteren en gesprekken te volgen. Langzaam aan, gaan de klanken een betekenis krijgen en zal men mee willen praten. Dit is de manier waarop kinderen hun moedertaal leren. Ook de geschreven taal leert een kind door het nadoen van volwassenen. Voor jonge kinderen is alles wat volwassenen doen interessant om te imiteren. Als een kind ziet dat de opvoeder boeken leest, dan zal hij dat ook willen doen, en met plezier in een willekeurig boek “lezen”. Als een kind ziet dat de opvoeder vaak schrijft, dan zal hij proberen dit te imiteren. Als je hem dan het juiste materiaal geeft hiervoor, dan zal hij met plezier eenvoudige opdrachtjes uit willen voeren.

Een kind leert alleen iets als hij dat wil op dat moment. Op een moment dat een kind te druk is met andere dingen zul je weinig respons krijgen op je aansporing om taalwerkjes te doen. Als je een kind dwangmatig wilt leren lezen en schrijven, zul je regelmatig weerstand ondervinden. Het is dus prettig voor het kind als hij zelf zijn activiteiten kan kiezen op hun juiste moment en hij zal dan ook gemotiveerd aan de slag gaan. Hij zal minder moeite hebben om de leerstof te onthouden.

Als een kind niet meer geïnteresseerd is, geef hem dan iets met meer uitdaging. En als hij zich enige tijd ingespannen heeft, geef hem dan wat ontspanning. Probeer een kind goed aan te voelen in zijn behoefte, dat zal het leerproces ten goede komen.

Soms zal een kind een lange tijd achter elkaar hetzelfde willen doen. Hij is dan bezig het geleerde te “verinnerlijken”. Alles probeert een plekje te krijgen in de hersenen en er worden nieuwe verbanden gelegd. Uiterlijk lijkt er niets te gebeuren, het kind herhaalt bijvoorbeeld steeds het zelfde, maar de hersenen zijn hard aan het werk. Gun een kind de tijd om alles te laten bezinken, een andere keer zal hij met veel enthousiasme weer vlot doorwerken.

Het leervermogen van kinderen verschilt enorm. Sommige kinderen leren zeer vlot en spelenderwijs lezen, en hebben weinig behoefte aan een overvloed aan oefenmateriaal en instructies. In dat geval kun je uitgebreide oefeningen met woordjes weglaten of verminderen. De “woorden-winkel” bijvoorbeeld is erg leuk, maar als een kind er weinig interesse voor toont en liever verhaaltjes leest, is het niet nodig om zoveel moeite te stoppen in het maken van woordkaartjes.

Als een kind het lezen en schrijven minder snel oppakt, kun je juist de oefeningen op een speelse manier uitbreiden, bijvoorbeeld door een uitgebreide versie van de “woorden-winkel”. Je kunt bijvoorbeeld werken met boodschappenlijstjes en kassa-bonnen in een gezellig speel-winkeltje.

Verder is het belangrijk om de instructie kort te houden en alles goed vóór te doen.

Schrijven

Een kind dat regelmatig ziet dat zijn opvoeders schrijven, zal zelf ook willen schrijven. Heel handig om dit te oefenen is een gewoon krijtbordje. Het krijt geeft voldoende weerstand zodat het kind niet gemakkelijk uitglijd met zijn hand. Schrijf een grote letter op het bordje en laat het kind dit meermaals overtrekken. Begin met makkelijke letters, zoals de 'o '. Als het in het groot op het bord goed gaat, kun je het ook met potlood op papier oefenen. Nu kun je de letter ook kleiner maken. Het is nu nog te moeilijk om op een lijntje te schrijven, dat komt later bij de woorden en zinnen wel. Vooralsnog is het belangrijker dat de lettervorm correct is.

Woordbetekenis

Woorden hebben een betekenis en bestaan uit letters. We gaan orde aanbrengen in de overweldigende hoeveelheid woorden die we tegen komen. Vooralsnog hoeft het kind zelf niet te kunnen lezen. Hij luistert naar het woord en denkt na over de betekenis. Natuurlijk laat je zien wat je leest, zodat er na enige tijd vanzelf herkenning optreed. Het gaat met name om de betekenis van de woorden. Als kinderen technisch leren lezen, voordat ze de zin van het lezen inzien, is er een risico dat ze later hun teksten alleen maar verklanken zonder het volledig te begrijpen. Daarom is het ook belangrijk dat woorden een persoonlijke betekenis voor de kinderen hebben.

Letters samenvoegen tot woorden, het echte lezen

Als het kind de functie van letters en woorden begrijpt en een flink aantal letters kent, kunnen we beginnen met het combineren van letters tot een woord. Pak uit de letterdoos bijvoorbeeld de letters 'p', 'e' en 'n'. Noem de klank van elke letter als je hem neerlegt. Leg ze eerst een stukje uit elkaar en zeg: 'p' 'e' 'n', schuif de letters naar elkaar toe en zeg: 'pen'. Laat het kind dit herhalen en vraag hem wat dat betekent. Laat het kind een pen pakken en achter het woord neerleggen. Leg op deze manier nog meer woorden neer en leg er steeds het betreffende voorwerp achter. Het is belangrijk om het woord te koppelen aan een voorwerp, dit bevordert het begrijpend lezen.

De leeswerkjes

Voor aanvankelijk en begrijpend lezen zijn er de eerste leeswerkjes.

Met behulp van de 15 doosjes leert het kind de beginselen van het lezen en verschillende woordsoorten. Met voorwerpjes en woordkaartjes komen de zelfstandige naamwoorden aan de orde, maar er zijn ook werkwoorden, doe-opdrachten (“Pak een pen” en dergelijke), meervouden, zinnetjes enzovoorts.

Er zijn vier grote leesthema’s: mensen; eten en drinken; dieren; wonen. Hierin zitten verschillende leeswerkjes voor beginnende lezers. Hier kan zelfstandig mee gewerkt worden en het kan zelf gecontroleerd worden.

Verder zijn er nog verschillende leeswerkjes met een thema zoals bijvoorbeeld: schaap en wol, slangen, fruit, de koe, verleden tijd, voorwerpen van hout, ijzerwaren. Het is leuk en leerzaam om samen zelf nieuwe leeswerkjes te maken, bijvoorbeeld voorwerpjes met woordkaartjes.

Woorden-winkel

De woorden-winkel is een verzameling woorden die op inhoud gesorteerd zijn. Kinderen houden van winkeltje spelen en van spullen sorteren. Maak stevige kaartjes en schrijf, stempel of plak daar woorden op. Deze kunnen door het kind in bakjes gesorteerd worden.

Heel leuk is het om dit in het begin te combineren met een speel-winkeltje. In het winkeltje liggen alle spullen in rekken of bakjes. Je kunt het assortiment uitbreiden door woordkaartjes, (bijvoorbeeld: “appel” of “peer” bij de groenteafdeling). Uiteindelijk komt er een 'winkel' die alleen maar woorden bevat. Sorteer de woorden op betekenis en blijf de verzameling uitbreiden. Schrijf op het bakje een soortnaam voor de woorden, bijvoorbeeld “fruit”, “dieren” of andere dingen. Denk ook aan bakjes voor “doe-woorden”, “kleuren”, “tel-woorden”, “eigenschappen”(hoe is iets?) (bijvoorbeeld: lang, zacht, glad, lekker, rond, warm, enzovoorts), “mensen”(namen, beroepen enzovoorts). Vul de bakjes steeds aan met nieuw woorden en maak als het nodig is nieuwe bakjes. Zorg ook voor een bakje “overige” voor woorden die je nergens anders onder kunt brengen.

Matrix

In veel (kleuter-) klassen wordt regelmatig met een matrix gewerkt. Bijvoorbeeld bij het classificeren van gekleurde figuren of blokken (in het juiste vakje leggen op kleur, vorm en formaat). Met behulp van matrix-spelletjes leren kinderen niet alleen ordenen, maar ook het lezen van tabellen.

Maak op een groot vel papier of op een grote lap stof een tabel (matrix) met meerdere rijen en kolommen. Leg langs de bovenkant verschillende begrippen die gelden voor de kolommen, en links langs de zijkant verschillende begrippen voor de rijen. Bovenaan bijvoorbeeld : “lang”, “rond” en “groen” ; langs de linkerkant (onder elkaar): “fruit”, “speelgoed” en “keuken”. In het eerste vakje linksboven kan het kind dan “banaan” neerleggen, want die is lang en het is fruit. Het tweede vakje op de eerste rij kan dan bijvoorbeeld “appel”zijn (rond fruit) en het derde vakje “kiwi”(groen fruit). Zo kunnen ook de vakjes voor speelgoed ingevuld worden en op de derde rij spulletjes uit de keuken. Misschien kun je niet alle vakjes invullen, maar dat is geen probleem. Op deze manier kun je met het kind verschillende categorieën bedenken en passende woorden in de matrix leggen.

Je kunt ook sorteren op beginletter: leg de letter waar het woord mee moet beginnen langs de ene kant en andere categorieën langs de andere kant. Zo kun je “fruit”-, “speelgoed”- en “keuken-”woorden met een bepaalde beginletter zoeken. Zorg dat je voldoende blanco kaartjes hebt om nieuwe woorden op te schrijven.

Eigen teksten

Een mooie manier van spelling-onderwijs is het behandelen van spelling-problemen aan de hand van eigen teksten van de kinderen. Een kind zal eerder een lesje in spelling willen volgen, als het gaat over zijn eigen geschreven zinnen, in plaats van een willekeurige voorbeeldzin uit een les-boekje. Omdat de inhoud hem meer zegt, zal hij ook meer interesse tonen in de schrijfwijze en zal hij de geleerde spelling-regels eerder verinnerlijken. Bij het schrijven van een zin is het belangrijk om de hoofdletter aan het begin te zetten en een punt aan het einde.

De 'zin van de dag'

Aan het begin van de (les-) dag formuleert elk kind een mooie zin en schrijft of stempelt deze op papier. In het begin zullen het nog eenvoudige zinnen zijn, maar gaandeweg worden ze 'mooier', met meer gebruik van bijvoeglijke naamwoorden en langere samenstellingen. (Moedig gevarieerd taalgebruik aan.) Bekijk samen de spelling van de woorden in de zin. Ga na waarom het woord verkeerd gespeld was en legt de betreffende spellingsregel uit. Pak nog meer woorden erbij met hetzelfde probleem en bespreek deze. Laat een aantal woorden opschrijven. Als er geen fouten in de zin zitten kun je de spelling evengoed bespreken. Vraag waarom het kind het zo geschreven heeft (“waarom heb je hier een 'd' bij de 'hond'? “). Uiteindelijk wordt het papier met de mooie zin opgehangen op een prominente plaats, zodat iedereen hem kan zien. Heel leuk is het om alle 'zinnen van de dag' te verzamelen in een map of er een boek van te maken.

Versjes maken

Kinderen zijn gefascineerd door rijmklanken. Ze vinden het leuk om te rijmen op iemands naam of uitspraken van een ander. Rijm-spelletjes kun je overal doen, zelfs onderweg. Kijk naar de dingen die je om je heen ziet en benoem ze. Als het kind de klank hoort kan hij er een rijmwoord bij zoeken. Met dit soort spelletjes ontwikkel je het taalgevoel en de woordenschat, en je kunt er enorm veel plezier mee hebben.

Probeer ook samen een leuk versje te verzinnen van vier regels. Houd de inhoud simpel, het kan bijvoorbeeld gaan over de bloemen op tafel, of over de tuin. Laat het kind het versje opschrijven. Kijk het samen na op spelfouten en verbeter ze. Bespreek altijd even het spelling-probleem, al is het maar in het kort. Ook dit versje kun je laten versieren en ophangen.

Wissel-woorden

Voor deze oefening kun je een 'zin van de dag' kiezen of een andere zin die het kind gemaakt heeft. Laat elk woord van de zin op een kaartje schrijven en op tafel leggen. Pak een blanco kaartje en schrijf er een woord op ter vervangen van een woord uit de zin. Bijvoorbeeld: de zin is 'Oma komt morgen met de trein naar ons toe'. Vervang 'trein' door bijvoorbeeld 'auto'. Probeer nog meer variaties, zoals fiets, bus, step enzovoorts. Je kun zo tot hele komische zinnen komen. Probeer allerlei soorten woorden uit te wisselen.

Een vervolg is om alle woorden door elkaar te husselen en er een nieuwe zin van te maken: 'morgen komt oma naar ons toe met de trein' of 'komt oma met de trein naar ons toe morgen?'

Een boekje schrijven

Als je bezig bent met een bepaald onderwerp of thema, bijvoorbeeld uit de natuur, is het leuk om zelf een boekje te schrijven naar aanleiding van de opgedane kennis. Voorbeeld: Je hebt samen vogels bestudeerd en verschillende vogelsoorten gezien. Je hebt boeken uit de bibliotheek gehaald of een natuurfilm bekeken. Het kind maakt nu een werkstuk in de vorm van een boekje. Zoek plaatjes, laat die opplakken en er een korte tekst onder schrijven. Bespreek samen de leefwijze, nestbouw en voedingsgewoonte van vogels. Laat het kind dit in het kort opschrijven. Help hem bij het formuleren van juiste zinnen. Uiteraard mogen er in het boek geen spelfouten staan, dus laat eerst de tekst in het klad schrijven. Als laatste maak je samen een mooie kaft en kunnen er nog versieringen en tekeningen toegevoegd worden. Als je het helemaal goed wilt doen dan maak je ook een blad-nummering en een inhoudsopgave. Kinderen zijn trots op hun zelfgemaakte boeken en laten die graag aan anderen lezen.

Spelling oefenen

Sommige kinderen hebben de spelling snel onder de knie en andere moeten echt heel veel oefenen. Zorg ervoor dat het kind regelmatig met de spelling bezig is, zodat het goed geautomatiseerd wordt. Woorden die van jongs af aan op de juiste manier ingeprent zijn zullen in het latere leven niet snel verkeerd geschreven worden.

Alfabet

Het is handig als kinderen het alfabet kennen, zeker bij het opzoeken in woordenboeken en dergelijke. Oefen vaak om de juiste volgorde in te prenten. Laat groepen van woorden opschrijven in alfabetische volgorde.

Alfabet-spel

Maak (samen) kaartjes met alle letters van het alfabet. Oefen eerst om ze op de juiste volgorde te leggen. Leg ze dan door elkaar op tafel. Pak een willekeurige letter en laat de voorafgaande letter en de volgende letter erbij leggen. Kinderen kunnen dit spelletje samen doen en proberen zo snel mogelijk de gezochte letters te vinden. Als je een draaischijf hebt van een ‘Pim Pam Pet’spel hebt, kun je die gebruiken om een willekeurige letter te kiezen voor het spelletje.

Woorden en zinnen overschrijven

Door het overschrijven wordt het woordbeeld goed ingeprent. Kinderen kunnen samen oefenen door eerst goed te kijken, dan op te schrijven en tot slot elkaar de bekende woorden te dicteren en te controleren.

Lettergrepen

Laat regelmatig woorden en zinnen verdelen in lettergrepen. Oefen dit samen mondeling en laat het kind woorden opschrijven met een streepje tussen de lettergrepen. Dit is belangrijk voor de spelling van open en gesloten lettergrepen.

Veel lezen

Door te veel te oefenen met lezen verbeterd het kind niet alleen de leessnelheid en het lees-begrip. Doordat het kind steeds geconfronteerd wordt met woordbeelden die op de juiste manier gespeld zijn, verinnerlijkt hij dit en zal hij eerder geneigd zijn om het ook juist te spellen.

Herhalen

Herhaal eerdere oefeningen. Soms is het kind het al weer vergeten, of begrijpt hij iets bij een tweede (of latere) keer echt pas goed. Houd goed bij wat hij wel en wat hij nog niet beheerst, dan weet je het beste wat nog een keer herhaald moet worden.

Boekbeschrijving

Boeken lezen is leuk en leerzaam. Om achteraf nog eens goed over de inhoud van het boek na te kunnen denken is het nuttig om een korte beschrijving te maken. Ook is het handig als het kind van meerdere boeken een beschrijving heeft, dan kan hij altijd later nog eens terugkijken als hij het boek alweer een beetje vergeten is. Ook kan hij dan aan anderen makkelijker een boek adviseren. Voor het maken van een boekbeschrijving kan het kind gebruik maken van de onderstaande werkwijze:

Schrijf eerst de algemene gegevens op. Maak een overzichtelijk lijstje met de volgende gegevens:

• titel van het boek,

• naam van de schrijver, 

• naam van de tekenaar (als er tekeningen in staan), 

• naam van de uitgever, 

• datum van uitgave.

Het is handig om deze gegevens te weten, want als een schrijfstijl je aanstaat, kun je zoeken naar boeken van de zelfde schrijver. Bij dezelfde uitgever vind je misschien ook vergelijkbare boeken. De uitgave-datum geeft inzicht in de tijd waarin het geschreven is; is het een nieuw boek of is het van lang geleden. Zeker als het een oud boek is kun je meer begrijpen als je het jaartal weet (bijvoorbeeld dat er toen nog geen mobieltjes en computers waren).

Onder deze basis-gegevens schrijf je kort iets over de inhoud. Je kunt daarbij gebruik maken van de volgende vragen:

• Is het een boek uit een serie?

• Is het een (oorspronkelijk) Nederlands boek of is het vertaald? (Uit welke taal?)

• Is het fantasie of zou het waar gebeurd kunnen zijn?

• Wie zijn de hoofdpersonen?

• Wat is de relatie tussen de personen?

• Waar speelt het verhaal zich af? 

• In welke tijd speelt het verhaal?

• In hoeveel tijd speelt het verhaal zich af?

• Welke gebeurtenissen zijn belangrijk in het verhaal?

• Is er een probleem? Wat?

• Hoe wordt het probleem opgelost?

• Hoe is de afloop van het boek?

Als laatste schrijf je je eigen menig over het boek:

• Vind je het spannend, grappig, zielig of anders?

• Zou jij ook zo doen als de mensen in het boek? 

• Wat zou jij anders gedaan hebben?

• Zou je weer zo een soort boek willen lezen?

Poëzie

Poëzie is puur plezier met taal. En door plezierig met taal om te gaan kan een kind veel over de taal leren. Hij maakt kennis met nieuwe woorden en begrippen, leert omgaan met klank en ritme en door het herhaaldelijk lezen van een korte tekst blijft de spelling goed hangen. In de map ‘24 gedichten’ staan leuke versjes van verschillende niveaus. Verder zijn er talloze boeken met gedichten voor kinderen te koop.

Memoriseren:

Het memoriseren (uit het hoofd leren) van gedichtjes is een goede hersentraining waar kinderen vaak veel plezier aan beleven. Uiteraard beginnen we met eenvoudige korte gedichtjes; als een kind er plezier in heeft kunnen we steeds langere gedichten kiezen. Als het kind het versje uit het hoofd kent mag het voordragen worden. Rustige uitspraak, goede articulatie en juiste intonatie zijn belangrijk, wil een gedicht goed overkomen.

Woordenschat

De woordenschat van een mens blijft zich uitbreiden gedurende zijn hele leven. Dat is belangrijk voor een goede communicatie over een bepaald onderwerp. Het is goed om aan kinderen regelmatig nieuwe woorden en woord-combinaties aan te bieden. Dit gaat prima bij het werken met thema's uit de wereldoriëntatie.

Woordveld

Als je met een thema begint, maak je een groot woordveld op papier of een schoolbord. Schrijf het hoofdonderwerp in het midden en onderstreep of omcirkel het. Ga nu samen (liefst in een groepje) brainstormen over dit onderwerp, noem allerlei woorden die er mee te maken hebben en schrijf die rond om het onderwerp. Noem alles wat je te binnen schiet: eigenschappen, deelonderwerpen, eigen ervaringen, associaties, enzovoorts. Het eerste woordveld mag een rommelig geheel worden, het gaat nu eerst om het verzamelen van woorden. Vervolgens maak je een nieuw woordveld, maar dan geordend. Schrijf weer het hoofdonderwerp in het midden en daaromheen de deel-onderwerpen. Trek lijnen vanuit het hoofdonderwerp naar de deelonderwerpen. Rond om de deelonderwerpen schrijf je de woorden die hier mee te maken hebben en verbind deze met lijnen naar het deelonderwerp. Vul de woorden aan met nog onbekende woorden en geef uitleg en voorbeelden. Hang het grote woordveld op, bekijk het regelmatig en blijf het uitbreiden met nieuwe woorden.

Woordbetekenisstrategieën

Komt een kind een woord tegen dat hij nog niet kent dan kan hij op verschillende manieren achter de betekenis komen. Het makkelijkste is natuurlijk om het te vragen. Maar hij moet ook leren om op een andere manier er achter te komen, want er is nier altijd iemand in de buurt die het kan verklaren. Belangrijk is het om eerst goed naar het woord te kijken en het te analyseren: is het samengesteld uit andere woorden of lijkt het op bekende woorden? Hij kan gebruik maken van de context, goed letten op de rest van de tekst of op de eventuele illustraties. Blijft de betekenis onduidelijk laat hem dan het woord opzoeken in het woordenboek of een encyclopedie. Als hij achter de betekenis gekomen is, laat hem het woord opschrijven met de betekenis erachter. Hiervoor kun je een speciaal schriftje aanleggen. Laat het woord gebruiken in verschillende voorbeeldzinnen voor extra duidelijkheid. Als het woord in een thema past, kun je het in een woordveld bij laten schrijven. Herhaal de nieuwe woorden regelmatig door het woord te noemen en de betekenis te vragen, maar ook andersom, door de betekenis te noemen en het woord te vragen.

Woorden verzamelen

Kies een van de opdrachten en werk eraan gedurende de week. Geef een voorbeeld in de introductie en laat de leerlingen woorden noemen. Schrijf ze op het bord en maak eventueel categorieën. Houd het kort en geef de opdracht er thuis ook nog eens over na te denken. Kom er elke dag even kort op terug. Schrijf op de laatste dag van de week alles op groot papier, gesorteerd en zo dat er nog wat bij kan. In de volgende weken kan het dan altijd nog aangevuld worden.

1.) Maak een lijst woorden die samengesteld zijn van twee zelfstandige naamwoorden. (bloembak, enz.)

2.) Maak een lijst van zelfstandige naamwoorden van spullen in de klas, met daarachter het verkleinwoord. (boek – boekje, enz.)

3.) Maak een lijst van abstracte zelfstandige naamwoorden (iets wat je niet kunt aanraken, zien of horen, maar je kunt er wel ‘de’ of ‘het’ voor zetten). (liefde, achterdocht, enz.)

4.) Maak een lijst van zelfstandige naamwoorden die geen enkelvoud en meervoud hebben. (zand, enz.)

5.) Maak een lijst van zelfstandige naamwoorden met een dubbele betekenis.

(bank = een zitmeubel en een geldbedrijf)

6.) Maak een lijst van woorden en uitdrukkingen die je kunt gebruiken om iemand een compliment te maken.

Verschillende soorten teksten

Het is van groot belang om met veel soorten teksten te werken voor een beter lees-begrip. Lees niet alleen maar verhalen en boeken die speciaal voor kinderen zijn geschreven. Het is goed om het kind ook te confronteren met teksten uit kranten, allerlei tijdschriften, brochures, folders, handleidingen en dergelijke.

Informatieve teksten

Kies een onderwerp dat boeiend is voor volwassenen en kinderen. Afhankelijk van de leesvaardigheid van het kind kun je kiezen voor: alleen laten lezen, samen lezen, of voorlezen. Let erop dat het kind nadenkt over wat het leest. Je kunt het beste vooraf in het kort aangeven waar de tekst over gaat. Vraag ook aan het kind wat hij verwacht van de tekst. Wat denkt hij te kunnen leren van deze tekst? Laat een voorspelling doen aan de hand van de titel, de tussen-kopjes, vetgedrukte of onderstreepte woorden, toegevoegde illustraties of schema's.

Bij het nabespreken van de tekst komen de vraagwoorden: 'wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom' aan de orde. Toets met behulp van deze vragen in hoeverre de tekst begrepen wordt.

Wervende teksten

Sommige teksten zijn geschreven om anderen te overtuigen. Het is de bedoeling dat we een bepaald artikel kopen, naar een bepaalde vakantiebestemming gaan, ons aansluiten bij een bepaalde groep, geld geven aan een bepaald goed doel of iets dergelijks. Dit soort teksten komen we vooral tegen in reclamefolders en advertenties. Verzamel een aantal hiervan en zorg daarbij voor een grote variatie.

Neem eerst een duidelijke reclametekst en laat deze lezen of lees hem voor. Bespreek samen wat de bedoeling is van deze tekst. Probeer te achterhalen wat een tekst pakkend, overtuigend, misleidend, amuserend of informatief maakt. Ga op zoek naar beschrijvingen die de handelswaar aantrekkelijk maken. Het werkt goed om woorden die hiervoor van belang zijn te onderstrepen in de tekst. Denk hierbij aan de vele bijvoeglijke naamwoorden die gebruikt worden. Ook wordt in reclames veel gebruik gemaakt van de vergrotende en overtreffende trap. Die kom je vooral tegen in sub-titels en slogans (“Als beste getest”, “de grootste van Europa”)

Leg enkele wervende teksten naast elkaar en zoek overeenkomsten en verschillen. Vergelijk deze teksten ook eens met een eenvoudig kinder-verhaaltje. Let op de grote verschillen.

Instructies

Instructies komen we op verschillende plekken tegen, zoals is recepten en handleidingen. Het taalgebruik is hier heel anders dan in bijvoorbeeld wervende teksten. Het is meestal geschreven in de gebiedende wijs en kort en kernachtig beschreven. Hier gaat het er niet om het product aan te prijzen en aantrekkelijk te maken, maar om een begrijpelijke uitleg te geven. Bijvoeglijke naamwoorden worden alleen gebruikt om iets te verduidelijken, niet om iets mooi te maken. Een leuke oefening is het vergelijken van instructies met wervende teksten. Leg de teksten naast elkaar en laat ze lezen. Laat het kind de woorden aanwijzen die van de tekst een instructie maken of juist een reclame.

Beeldspraak

Als je goed oplet dan merk je dat onze taal 'doorspekt' is met beeldspraak. Veel begrippen zijn zo veel gebruikt en 'gewoon' dat we niet eens doorhebben dat het om figuurlijk taalgebruik gaat. Daarom is het goed om heel bewust naar teksten en woorden te kijken, de beeldspraak te ontdekken en te bespreken. Waar komt die uitdrukking vandaan? Waar lijkt het op? Zal iedereen dit meteen begrijpen? Hoe zou je het ook anders kunnen zeggen?

Beeldspraak wordt gebruikt om iets extra aandacht te geven, om het kracht bij te zetten en te benadrukken. Je kunt iets extra grappig of belachelijk maken. Maar door middel van beeldspraak kun je juist ook iets voorzichtig zeggen, om anderen niet te kwetsen.

Gesproken taal

Bij taalonderwijs wordt vooral gedacht aan schriftelijke taaluitingen en correcte spelling, maar de gesproken taal is zeker zo belangrijk. Tenslotte communiceren we vooral met behulp van onze spraak. Het is dan ook van belang dat hier voldoende aandacht aan besteed wordt.

Luisteren

Ga samen op onderzoek uit en luister naar verschillende mensen die praten voor verschillende doelgroepen. De ene keer zal de taal eenvoudig en begrijpelijk zijn en in een ander geval probeert de spreker met moeilijke woorden en lange zinnen iets te verduidelijken of gewoon indruk te maken. De spreker gebruikt de taal die past bij zijn luisteraars. Interessant is het om te horen hoe de verschillende sprekers een zelfde boodschap overbrengen. Vergelijk bijvoorbeeld een bericht in het jeugdjournaal met hetzelfde bericht in andere nieuws-uitzendingen. Ze vertellen allemaal hetzelfde, maar op een andere manier.

Vertellen

Laat het kind een gebeurtenis navertellen. Begin met eenvoudige dagelijkse gebeurtenissen. Let op een goede volgorde (chronologisch) en juist taalgebruik. Val het kind niet in de rede als het fout gaat, maar laat het in zijn eigen woorden uitspreken. Naderhand kun je dan her-verwoorden wat niet duidelijk overkwam. Je herhaalt in het kort het verhaaltje, maar dan in betere bewoording. Blijf dat doen zonder er al te veel nadruk op te leggen. Het is niet de bedoeling dat het kind spreekangst ontwikkeld als het te vaak en te nadrukkelijk gecorrigeerd wordt.

Een stap verder is het vertellen wat anderen gezegd hebben. Wat heeft iemand verteld over wat hij heeft meegemaakt? Hoe heeft iemand zijn mening verwoord? Welke argumenten heeft iemand aangedragen bij een bepaald onderwerp? Let erop dat het geen warrig verhaal wordt maar een duidelijk verslag. Als een kind vastloopt in het verslag kun je hem helpen door het aanreiken van passende formuleringen. Help met één zin en laat het kind zelf verder vertellen.

Tot slot laat je een kind conclusies trekken uit het verhaal. Doe dit eerst een paar keer zelf, nadat het kind een verhaal verteld heeft. Zeg bijvoorbeeld: “Dus eigenlijk was hij helemaal niet van plan om … , maar omdat die ander dat zo wilde heeft hij toch maar ….” Zo een conclusie geeft in het kort de essentie van het gebeuren weer.

Vragen

Om iets te weten te komen kun je het aan anderen vragen. Dat weten alle kinderen. Maar het is niet altijd gemakkelijk om de juiste vragen te formuleren. Bij jonge kinderen gaat het vaak om vragen als: “wat is dat?” of “waarom is dat?'. Maar dit soort vragen voldoen niet altijd, en zeker niet als het gaat om ingewikkeldere zaken en meningen. Naarmate het kind ouder wordt, zal het meer gerichte vragen moeten leren stellen om aan de juiste antwoorden te komen. Een goede oefening hiervoor is het interview. Formuleer samen gerichte vragen en schrijf ze op. Door gericht te vragen dwaal je niet af van het onderwerp en kom je te weten wat je wilt weten. Het is bij deze interview-oefening niet de bedoeling om de antwoorden op te schrijven, dat is teveel werk en belemmert het gesprek. Het gaat hier om het oefenen van een vraaggesprek, om het formuleren van gerichte vragen en het begrijpen van het antwoord.

Samenvatten

Het is nuttig om een gesprek, verhaal of interview, in het kort te kunnen samenvatten. Doe dit regelmatig bij verhalen die het kind verteld, dan went het eraan dat je iets met heel weinig woorden toch duidelijk kunt zeggen. Laat het kind ook eens het verhaal of gesprek van anderen kort samenvatten. Een goede oefening is het interview van hierboven. De geïnterviewde persoon zal heel wat vertellen en opnoemen. Laat het kind de relevante dingen eruit halen. Ga samen op zoek hoe je de belangrijkste gegevens van het interview in een paar zinnen weer kunt geven. Kijk hoe kort je het kunt maken, zonder dat belangrijke zaken verloren gaan.

Uitleg geven

Iets duidelijk uitleggen is niet voor iedereen gemakkelijk. Je kunt het wel oefenen zodat hij door anderen beter begrepen wordt. Laat het kind bijvoorbeeld de werking van een apparaat of spel dat hij goed kent, uitleggen. In het begin zal dat nog wat chaotisch gaan, vaak van de hak op de tak. Ga samen de handelingen na in de juiste volgorde. Gebruik termen als: “eerst, daarna, vervolgens, tot slot”. Let ook op 'oorzaak-gevolg', bijvoorbeeld: “als je dit knopje indrukt dan....”

Kinderen vinden het vaak leuk om aan jongere kinderen iets uit te leggen. Het kan daarbij gaan om hoe je een bal in het doel moet schoppen of hoe je getallen van elkaar af moet trekken. Laat het (oudere) kind veel uitleggen en help daarbij als het moeilijk wordt. Zo leert het spelenderwijs zijn taal goed te gebruiken en duidelijk te zijn voor anderen.

Discussie

Kinderen moeten leren om hun bedoelingen duidelijk te maken en voor hun mening op te komen. Dit kan prima geoefend worden door middel van discussie. Zorg ervoor dat alle meningen gehoord en begrepen worden. Als iemand moeilijk uit zijn woorden komt of erg langdradig is, is het goed om even samen te vatten wat hij tot nu toe gezegd heeft. Er hoeft geen eindconclusie te zijn (mag wel), het is belangrijk dat kinderen merken dat verschillen van mening niet erg zijn.

Zinsbouw

De opbouw van een zin kan heel goed uitgelegd worden met het pijlen-materiaal voor zinsontleding van Montessori. Begin met de kernzin (onderwerp en gezegde) en breid het langzaam uit. Uitleg van het pijlenmateriaal is te vinden op www.kelpin.nl

Uitbreiding woordsoorten

In de leeswerkjes zijn al de belangrijkste woordsoorten behandeld. Als het goed is, dan kent het kind nu het lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord en voorzetsel. Later komen er ook de voornaamwoorden, voegwoorden en bijwoorden bij. Hierbij zijn de taalsymbolen van Montessori goed bruikbaar; elk woordsoort heeft zijn eigen symbool.

Spelen met taal

Taal leent zich goed voor allerlei spelletjes. Door met taal te spelen, krijgt het kind meer grip op de taal en en wordt de creativiteit bevorderd. Er bestaan kant en klare woord-spelletjes, zoals scrabble, stapelwoord en letterdobbelstenen. Sommige woord-spelletjes speel je met behulp van pen en papier, zoals galgje. Er zijn ook heel veel spelletjes die je mondeling kunt doen.

Woordslang: De eerste noemt een naam van een dier. Let op de laatste letter van dat dier; de volgende begint met die laatste letter. Zo noemt iedereen na elkaar dieren die beginnen met de laatste letter van de vorige. In plaats van dieren kun je bijvoorbeeld ook voedingsmiddelen (eten en drinken) noemen.

Een variant hierop is de woordslang van samengestelde woorden. Bijvoorbeeld: handschoen- schoenlepel- lepelrek- rekverband- verbanddoos- ….enz. Als het lastig wordt kun je een woordenboek gebruiken. Als je de woorden ook nog op laat schrijven, is dat een goede spellings-oefening.

Knippen en plakken: Laat allerlei woorden en zinsdelen uit oude tijdschriften knippen. Gebruik de koppen en andere grote en kleurige woorden. Als ze uit verschillende soorten tijdschriften komen is het nog mooier. Laat van de woorden en zinsdelen nieuwe zinnen maken. Het kan een kort verhaaltje worden of een gedicht. Met deze oefening kunnen kinderen hun creativiteit goed gebruiken om er een origineel geheel van te maken.

Nieuwe woorden verzinnen: Als je bijvoorbeeld bezig bent met losse uitgeknipte woorden, is het leuk om te kijken of je samen nieuwe woorden kunt bedenken. Plak hiervoor twee korte woorden aan elkaar en maak zo een nieuw samengesteld woord van. Laat ook een betekenis voor het woord bedenken en enkele voorbeeldzinnen formuleren waar het nieuwe woord in voorkomt. Dit spel kan leiden tot veel plezier en de raarste woorden.

De taalkoffer

Voor de gevorderde lezers is er een koffer vol met zeer uiteenlopende en uitdagende opdrachten. Een overzicht hiervan is te vinden in het ‘Overzicht taalkoffer’.