Overzicht leeswerkjes:

Aanvankelijk en begrijpend lezen.

(Groepsinstructie gaat het beste in een kring. Voor de individuele verwerking krijgen de kinderen een aftekenblad met de leeswerkjes. De eerste keer tekent de leerkracht af of het goed gedaan is, daarna kunnen ze het werkje herhalen en zelf aftekenen.)

1.) In het bos; houten kist met bosdieren en naamkaartjes. Groepsinstructie: Dieren bespreken en de naam laten noemen, naamkaartjes (laten) lezen en bij de dieren laten leggen. Introductie (zelfstandig) naamwoord: "Er staat een woord op het kaartje. Het is de naam van het dier. Het woord is dus een naamwoord."

………………………………………………………………………………………………………………………..

2.) Eerste leeswerkjes; vijf kistjes met voorwerpen en naamkaartjes. Individueel of samen: leg de voorwerpen op tafel en zoek er de juiste naamkaartjes bij. De volgorde in moeilijkheid is : a.) oranje (3-letter-woord met enkele klinker in het midden)

b.) groen ( 4-letter-woorden met twee medeklinkers achter elkaar)

c.) geel (woorden met: oo, aa, ee )

d.) oranje (woorden met oe, ie)

e.) blauw (woorden met ui, ou, eu)

…………………………………………………………………………………………………………………………

3.) Leesplankjes; grote kist met kleine plankjes: plaatje aan de ene kant, naam aan de andere kant (in handschrift en in blokletters). De volgorde is op kleur als bij de eerste leeswerkjes. Als toevoeging is er nog goud: woorden met 'ij'. Instructie: Pak enkele plankjes uit de kist en leg ze met de woorden naar boven op tafel. Bekijk de letters goed: schrijfletters en drukletters. Laat het verschil zien en horen tussen klinkers en medeklinkers. Laat het naamwoord lezen en daarna controleren door het plankje om te draaien. Pak per keer niet meer dan 10 plankjes.

………………………………………………………………………………………………………………………….

4.) Sorteerwoorden; woorden in paren in langwerpig kistje. Groepsinstructie: Verdeel een aantal woorden over de kinderen. Laat ze voorlezen en kiezen welke er bij elkaar horen. Vraag: welke zijn zelfstandige naamwoorden? Daarna: individueel of samen leggen ze de woorden in rijtjes op tafel. Er zijn twee soorten sorteerwoorden:

a.) Lichtgrijs/donkergrijs - paren zoeken.

b.) zwart/wit - tegenstellingen.

……………………………………………………………………………………………………………………………

5.) Doe en haal; twee langwerpige kistjes met woordkaartjes. Groepsinstructie:Laat enkele doe-kaartjes voorlezen en wijs aan wie de opdracht uit mag voeren. Introductie werkwoord: "Dit zijn geen namen van dingen, dus geen naamwoorden. Je moet iets doen, werk dus. Daarom heet het een werkwoord." In het kistje 'haal' zitten zinnetjes: 'haal een', gevolgd door een zelfstandig naamwoord. Hier hebben we dus een werkwoord en een zelfstandig naamwoord met daartussen het lidwoord 'een'.

………………………………………………………………………………………………………………………………

6.) Vogels; blikje met plaatjes en naamkaartjes.

……………………………………………………………………………………………………………………………..

7.) Ei; ei-vormige doos met voorwerpen en naamkartjes (woorden met 'ei'). Instructie: De woorden worden met 'ei' geschreven, eerder hadden we als woorden met de lange 'ij'. Pak de gouden plankjes er bij om het verschil in schrijfwijze te benadrukken.

……………………………………………………………………………………………………………………………..

8.) De boerderij; kistje met boerderijdieren en naamkaartjes met lidwoord. Groepsinstructie: Introductie lidwoord: Voor de dierennamen staat 'de' of 'het'. Noem dingen uit de klas met het lidwoord erbij.

……………………………………………………………………………………………………………………………

9.) Kleine dieren; kistje met insecten e.d., naamkaartjes en kaartjes met bijvoegelijk naamwoord. Groepsinstructie: Laat de dieren benoemen en onderzoeken of het insecten zijn (zes poten).Introductie bijvoegelijk naamwoord: Vòòr het zelfstandig naamwoord wordt een eigenschap van het dier 'bij gevoegd'. Dit noemen we dus het 'bijvoegelijk naamwoord'. Laat de verschillende mogelijkheden uitzoeken en neerleggen.

……………………………………………………………………………………………………………………………

10.) De doos; doorzichtige doos met kaartjes met voorzetsels (gevolgd door: 'de doos').Groepsinstructie: Zet de doos in het midden (bepaal de voorkant).Laat de kaartjes lezen en op de juiste plek neerleggen ('aan de doos' kan tussen doos en deksel geklemd worden). Introductie voorzetsel: "Al deze woorden noemen we 'voorzetsels'. Denk daarbij aan het woord 'voor' als voorbeeld van een 'voor'zetsel."

……………………………………………………………………………………………………………………………

11.) Het blik; blikje met ijzeren voorwerpen en naamkaartjes. Groepsinstructie: namenlesje ijzeren materialen.

……………………………………………………………………………………………………………………………

12.) De kist; kistje met houten voorwerpen in twee maten en naamkaartjes.Groepsinstructie: namenlesje van houten materialen en hun verkleinwoorden.

……………………………………………………………………………………………………………………………..

13.) Mini-dieren; vier kleine kistjes met dieren en naamkaartjes of leeszinnen.

a.) de beer - beren Instructie: Wijs op de veranderde schrijfwijze in de meervoudsvorm.

b.) de aap - apen

c.) roofdieren ; Korte zinnen beginnende met lidwoord en dierennaam.

d.) Dieren die planten eten ; (zie c.)

…………………………………………………………………………………………………………………………….

14.) Enkelvoud/meervoud; kistje met leeskaartjes. Groepsinstructie: Schrijf een aantal van de woordparen op het bord. Laten lezen en bijzonderheden laten ontdekken. Introductie open lettergrepen: Lettergrepen oefenen door tikken met vingers."Aan het einde van een lettergreep vind je nooit: aa,oo,uu." "Bij een korte klank in een gesloten lettergreep krijg je bij verlenging van het woord een extra medeklinker." Daarna kunnen ze in tweetallen de kaartjes oplezen en bespreken.

…………………………………………………………………………………………………………………………..

15.) Opdrachten; langwerpig kistje met opdrachtzinnen. In tweetallen, laten lezen en uitvoeren.