Taal-thema: wonen

Dit taal-thema bevat verschillende taal-onderwerpen die in verschillende werkvormen en op verschillend niveau worden aangeboden. Er zijn kistjes met doe- en schrijfopdrachten, werkbladen en leesteksten. Er is een voorzetsel-kaart, als hulp bij werkblad 2. Verder is het raadzaam allerlei boekjes en dergelijke over het thema erbij te betrekken.

Een leuk gezamenlijk begin van dit thema is het werkblad 1. Bespreek in de groep de verschillende soorten huizen. Laat de woorden op de juiste plek schrijven. Dan de vraag aan de groep: waar zou je willen wonen? Laat de leerlingen wensen uitdrukken en argumenten geven voor hun keuze. Geef zelf ook verschillende argumenten om juist dáár te wonen. Bijvoorbeeld: een caravan is mobiel, dat kan handig zijn; in een molen of boerderij kun je meteen je beroep uitoefenen; in een rijtjeshuis zit je gezellig dicht bij de buren en van twee kanten warm. Sommige woningen zijn duur, andere niet. En bedenk dat een groot huis ook meer schoonmaakwerk en onderhoud betekend. Zo leren de kinderen argumenten vóór en tegen af te wegen.

De gedichten (L2 t/m 7) passen in het thema en kunnen voor de groep voorgelezen worden. Sommige gedichten kunnen aanleiding zijn voor een groepsgesprek. De kinderen kunnen daarna de gedichten individueel of in tweetallen lezen en oefen duidelijk voor te dragen. Een geslaagde voordracht voor de groep geeft een kind zelfvertrouwen. Helemaal mooi is het als ze het uit hun hoofd kunnen voordragen. Let op articulatie en intonatie.

De kistjes zijn geschikt voor verwerking in tweetallen of alleen. Kistje 5 heeft ook opdrachten voor een kleine groep (+/- 4 personen).

De werkbladen en leesteksten zijn voor individuele verwerking. Nabespreken en vergelijken kan in tweetallen, kleine groep of de hele groep. De leerlingen kunnen aan de hand van de antwoordbladen zelf hun werk nakijken.

Het is raadzaam om de opdrachten op nummervolgorde te doen, en dan afwisselend de werkbladen en de kistjes. Op die manier sluiten de onderwerpen goed op elkaar aan.

Taal-items die aan de orde komen (K= kistje, W= werkblad, L= leestekst):

  1. woordenschat (K: 1,2,3,4; W:1,2,4,5; L:1,2,3,4)
  2. spelling (K:1,2,3,4,5,6; W:1,3,4,5,7)
  3. zinsbouw (K5, K6))
  4. samengestelde woorden (K:1,2; W4)
  5. meervouden (K:1,2)
  6. combineren en ordenen (K:3,4)
  7. tijden (K6, W3)
  8. werkwoord-vormen (K5,W6,7)
  9. deelbare werkwoorden (K6)
  10. voorzetsels (K2, K5)
  11. rijm (K4, L2,3,4,5,6,7,8)
  12. plattegrond lezen (W5)
  13. ja/nee- vragen (L2)
  14. mening geven (W:1, extra)
  15. spannend verhaal (L3)
  16. tabel (K5,W6,7)

De kistjes:

1. het huis

samengestelde woorden maken van de woordkaartjes, op afbeelding is te zien wat het is, schrijfopdracht: schrijf de woorden en het meervoud in je schrift

……………………………………………………………………………………………………………………………..

2. in het huis

samengestelde woorden maken van de woordkaartjes, op afbeelding is te zien wat het is, schrijfopdracht: schrijf de woorden en het meervoud in je schrift

……………………………………………………………………………………………………………………………..

3. een huis wordt gebouwd

tekst lezen over acht beroepen in de bouw; plaatjes en beroepen combineren

…………………………………………………………………………………………………………………………….

4. wat hebben ze nodig?

Dertig voorwerpen uit de bouw, plaatje met naamkaartje combineren; per beroep ordenen,

schrijfopdracht: beroepen en voorwerpen in je schrift schrijven

…………………………………………………………………………………………………………………………….

5. Wat doe ik in huis?

Zinnen maken van losse woorden, per woordsoort verschillende lengte van kaartjes, werkwoorden in ik-vorm en in wij-vorm, tabel maken met werkwoorden

……………………………………………………………………………………………………………………………

6. woord-zakjes

zinnen maken met deelbare werkwoorden en in verschillende tijden, drie zakjes (plaats, tijd, werkwoord) met elk acht woorden, steeds van drie woorden een zin maken, ook als groepswerk met de woorden een verhaal maken

schrijfopdracht: in een groepje zinnen maken en opschrijven, zinnen vergelijken

…………………………………………………………………………………………………………………………..

De werkbladen

1. Waar wil je wonen

namen van woningen onder het juiste plaatje schrijven

2. Het kleine huis

lezen, voorzetsels onderstrepen (met behulp van het voorzetsel-blad)

………………………………………………………………………………………………………………………………

3. Wie bouwde het huis

werkwoorden in de verleden tijd onderstrepen, en in de tegenwoordige tijd schrijven

4. De bouw bij de buren/ rijmen met 'ou'

Woorden met 'bouw' op de juiste plek schrijven; rijmwoorden met 'ou' invullen

…………………………………………………………………………………………………………………………….

5. naar een ander huis

2 bladen: plattegrond bekijken en verder invullen, tekst bij plattegrond met vragen

……………………………………………………………………………………………………………………………..

6. Werkwoord-vormen/ Robin vertelt

Acht werkwoorden in verschillende vormen in tabel, juiste vorm invullen in tekst

7. Wat doe ik?

Woorden die als zelfstandig naamwoord en als werkwoord bestaan, invuloefening;

tabel maken van de werkwoord-vormen

………………………………………………………………………………………………………………………….

De leesteksten:

(de gedichten komen uit Okki en Taptoe)

1. leeskaart: het huis

korte teksten lezen, plaatjes kijken

……………………………………………………………………………………………………………………………

2. gedicht: dat wel

over vriendschap en verhuizen,

3. gedicht: dingen

zoveel te doen elke ochtend

4. gedicht: ergens anders

je kunt overal slapen

5. gedicht: was ik maar

ontevreden en tevreden dingen

6. gedicht: logeren

bang in een vreemd bed

7. gedicht: gordijnen dicht

we spelen dat het nacht is

8. boekje: Een thuis-huis

eenvoudige tekst in vers-vorm, met grappige plaatjes en opmerkingen

ook leuk als vinger-versje (één voor één de vingers weg, dan één voor één weer terug)

…………………………………………………………………………………………………………………………….

9. dagboek van Janna Sanders

verhaal van een verhuizing in vier dagen, met ja/nee-vragen.

…………………………………………………………………………………………………………………………….

10. boek: het geheim van de baksteen

spannend verhaal met veel informatie over bakstenen en bouwen

……………………………………………………………………………………………………………………………….

Extra: